Jaap Olthof: ‘Streef wel naar inclusie, maar op een realistische manier’
Het inclusiebeleid houdt te weinig rekening met de dagelijkse worstelingen waarmee mensen met een licht verstandelijke beperking te maken hebben, zag socioloog Jaap Olthof. Hij pleit voor minder nadruk op zelfredzaamheid en voor meer veilige plekken.
1. Waarom dit onderzoek?
‘Als docent en onderzoeker social work aan de Hanzehogeschool Groningen, werk ik veel samen met organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking. Daar werd steeds duidelijker dat de complexiteit van de samenleving voor mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) een grote drempel is geworden. Het Sociaal Cultureel Planbureau liet ook in meerdere onderzoeken zien, dat de toename van de zorg vooral werd verklaard door de toename van mensen met een lvb.
Ook merkte ik dat de beleidsverwachtingen rondom participatie en inclusie erg hooggespannen zijn. Er wordt veel zelfredzaamheid gevraagd van mensen die eigenlijk zorg behoeven. Ik miste ook hun eigen stem in het debat rondom inclusie en participatie. Het ging over hen, maar er werd niet met hen gesproken.’
2. Wat is de conclusie?
‘In Nederland volgde ik 33 mensen intensief en in Noorwegen negen. Ik zag veel worsteling in het dagelijks leven. Hun pogingen om aan te sluiten bij de samenleving verliepen moeizaam, vanwege de normen waaraan ze moesten voldoen, de afwezigheid van ondersteunende relaties, of een gebrek aan plekken waar ze zich veilig voelden. Winkelen is bijvoorbeeld niet zo eenvoudig voor hen. Soms lukt het wel om even een praatje te maken aan de kassa, maar het afrekenen kan toch lastig zijn. Dan ontstaat schaamte en zegt iemand tegen de persoon achter de kassa: hier heb je mijn portemonnee. Het beleid doet geen recht aan die dagelijkse strijd.
Ook zag ik dat je voorzichtig moet zijn met het inzetten van familie in de ondersteuning. Vaak zie je veel betutteling. Een van de respondenten zei: ‘Ik voel me een toerist in mijn eigen leven’. In Noorwegen liggen de idealen nog hoger dan in Nederland, terwijl de praktijk weinig verschilt, maar familie mag daar gewoon familie zijn. Het is belangrijk om naast sterke bindingen, zoals familie, ook te kijken naar zwakke bindingen: mensen die in de buurt wonen, veilige plekken, zoals een buurthuis, waar ze een activiteit kunnen doen met anderen.
Er zijn ook mensen die zoveel sociale ongelukken hebben meegemaakt dat ze liever naar gesegregeerde plekken gaan, waar ze andere mensen met een lvb ontmoeten of een tijdje rust kunnen nemen. We moeten niet doen alsof dat geen inclusieve plekken zijn, je kunt ze ook zien als tegenpubliekelijk. Dat zijn plekken die wat naast de reguliere samenleving bestaan en waar mensen gevoelens kunnen delen en zich kunnen organiseren, zoals woonvoorzieningen. Vanuit zulke plekken kun je ook opkomen voor de belangen van mensen en de diversiteit zichtbaar maken.’
3. Wat betekent dit voor de praktijk?
‘Het beleid zou zich minder moeten focussen op redzaamheid en meer op de mogelijkheden die mensen hebben om hun eigen leven vorm te geven. Gemeenten moeten kijken hoe je met deze mensen in gesprek kunt gaan, hoe je kunt luisteren, meekijken. Dan leer je ook de burgers in je gemeente kennen, wat ook het hele idee was achter de decentralisaties.
Ook moeten er meer plekken komen waar mensen bij elkaar kunnen komen en samen een activiteit kunnen doen: buurthuizen, kringloopwinkels, bibliotheken. Het aanpassen van die structuur is belangrijker dan het stimuleren van redzaamheid.
We moeten wel aan inclusie werken, maar op een realistische manier. En professionals moeten meer optreden als een belangenbehartiger van mensen met een beperking. Want wie maakt anders de botsingen zichtbaar, die ze dagelijks ervaren? In het openbaar vervoer, of in het aangaan van contacten, op social media?’
4. Hoe was het om dit onderzoek te doen?
‘Etnografisch onderzoek is heel leuk om te doen. Je bouwt een band op met mensen. Dat is anders dan wanneer je een enquête afneemt of één interview. Je moet wel oppassen dat je geen verwachtingen wekt die je niet kunt waarmaken. Ik ben naar verjaardagen geweest, maar daar lag wel de grens. En soms was het moeilijk om te zeggen: nu is het onderzoek klaar.
5. Wat ga je nu doen?
‘Ik doe nu mee aan een pilotonderzoek over armoede en ongelijkheid. Maar ik heb ook de opdracht gekregen om muziek en kunst te verbinden met social work. Zorgprofessionals kunnen meer leren over het inzetten van muziek. Dat hoeven ze niet zelf te doen, daar kunnen ze ook getrainde musici bij inzetten. Vaak werken die ook al in de zorg, alleen niet als musicus. Ik zie dat er behoefte is om op een andere manier met elkaar te communiceren dan altijd alleen maar met die woorden.’
Jaap Olthof, Hard werken om normaal te zijn, Praktijken en illusies van inclusie. Groningen 2024.
Dit artikel komt uit de vierde editie van 2024 van Markant, het tijdschrift van de VGN.
Lees ook onze interviews met andere promovendi.