Vroegtijdig investeren in forensische LVB-cliënten loont
De groep gedetineerden met licht verstandelijke beperking (LVB) vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de gedetineerden in Nederland. Het loont voor gemeenten en partijen in de justitiële keten om vroegtijdig te investeren in de herkenning, bejegening en begeleiding van deze gedetineerden. Hiermee wordt de detentieschade beperkt en de recidivekans verkleind. Dat is de belangrijkste conclusie die wordt getrokken uit het onderzoek ‘Continuïteit van zorg aan forensische cliënten met een verstandelijke beperking’ uitgevoerd in opdracht van de VGN.
In de regio's Noord-Holland en Limburg zijn twee proeftuinen uitgevoerd. Zij bevestigen dat het al lang bestaande beeld dat een groot deel van de populatie in Nederlandse gevangenissen bestaat uit mensen die kampen met een (licht) verstandelijke beperking.
SCIL
Met gebruik van de gevalideerde screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL) is het aantal gedetineerden met een vermoeden op LVB in beeld gebracht. De proeftuinen bevestigen eerdere bevindingen van de Hogeschool Leiden dat circa 35% van de gedetineerden licht verstandelijk beperkt zijn. Dit is een kwetsbare groep mensen die zich staande moet houden in een samenleving die hoge eisen stelt. Om aan deze eisen te voldoen is begeleiding en ondersteuning nodig, zowel voor het verblijf in detentie als de periode daarna in de samenleving. De inzet van externe deskundigheid op de werkvloer door de gehandicaptensector, reclassering en veiligheidshuizen is hierbij een meerwaarde gebleken.
Focus op herkennen, bejegenen en nazorg
Uit twee proeftuinen in Limburg en Noord-Holland blijkt dat met een drietal interventies tegen lage investeringen deze groep gedetineerden beter gedijt in detentie. De eerste bestaat uit herkenning van gedetineerden met een LVB door middel van een herkenningsinstrument. Toepassing van het instrument SCIL bracht gedetineerden met een vermoeden van LVB in beeld en de medewerkers van de gevangenis werden zich meer bewust van het gedrag van gedetineerden met een (vermoeden van) LVB.
In elke gevangenis binnen de proeftuin werden LVB-tafels georganiseerd waar de medewerkers van de gevangenis, gehandicapteninstellingen, reclassering en het Veiligheidshuis aan deelnamen. Daarnaast krijgen medewerkers kennis en concrete handvatten aangereikt voor de omgang en bejegening in detentie van deze doelgroep. Ook werden zes cliëntprofielen met bijbehorende zorg- en ondersteuningsarrangementen ontwikkeld.
Tot slot is het van belang dat er een netwerk wordt georganiseerd op regionaal niveau. Dit als een voorwaarde voor goede nazorg, zodat het traject van detentie naar begeleiding in de samenleving naadloos verloopt. Dit voorkomt detentieschade in de vorm van verlies van baan, inkomen en huisvesting.
In de bijlagen vind u het rapport Continuïteit van zorg aan forensische cliënten met een verstandelijke beperking’ en de Evaluatie van de pilot 'Screenen voor LVB in het gevangeniswezen'.