Continuïteit van zorg bij forensische LVB-cliënten
Een groot deel van de gedetineerden met een licht verstandelijke beperking vertoont zorgmijdend gedrag. Dit leidt ertoe dat deze groep, die naar schatting 15-25 procent uitmaakt van de gedetineerden, onvoldoende in beeld is. Daarbij bestaat het sterke vermoeden dat zonder adequate begeleiding en (na)zorg detentie voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking detentieschade veroorzaakt en de kans op recidive vergroot. Dit blijkt uit de eerste, verkennende fase van een onderzoek van de VGN.
De VGN is in de zomer van 2012 een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om continuïteit van zorg te organiseren voor forensische cliënten met een licht verstandelijke beperking. Van de eerste, verkennende fase van het onderzoek is inmiddels een verslag verschenen.
De bevindingen van de eerste fase vormen het uitgangspunt voor het ontwikkelen van twee proeftuinen waarin de aanbevelingen uit fase 1 gedurende 9 maanden worden uitgewerkt en geïmplementeerd.
Regionale samenwerking
Het optimaal organiseren van de zorg voor mensen met licht verstandelijke beperking tijdens en na detentie vereist samenwerking tussen de diverse partijen in de keten of in het netwerk. Deze samenwerking krijgt gestalte op regionaal niveau, tussen justitie, gemeenten, veiligheidshuizen en de (gehandicapten)zorg.
Uit fase 1 blijkt dat niet alleen actie moet worden ondernomen binnen de Penitentiaire Inrichting (PI), maar vooral ook tussen de PI en de reguliere zorginstellingen en in het bijzonder alle organisaties die verantwoordelijk zijn voor goede nazorg aan gedetineerden met een (licht) verstandelijke beperking. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de regionale verschillen ofwel ‘couleur locale’.
Twee proeftuinen
Doel van fase 2 is om aan de hand van een aantal concrete maatregelen de samenwerking tussen de partijen in de keten van forensische zorg (wat betreft mensen met een LVB) te versterken, zodat de continuïteit van die zorg wordt verbeterd. In fase 2 worden proeftuinen uitgevoerd in twee gebieden: Noord-Holland (exclusief Amsterdam) en Limburg.
Opdrachtgever
Het onderzoek wordt uitgevoerd op initiatief van de Borg en de VGN met een innovatiesubsidie van de directie Forensische zorg van het ministerie van Veiligheid & Justitie.