TAJ advies inzake frictiekosten afhankelijk van liquiditeit

Met ingang van 1 januari 2016 is er een einde gekomen aan het in het overgangsrecht van de Jeugdwet opgenomen recht op voortzetting van de behandeling bij dezelfde aanbieder (de zogenaamde continuïteitsgarantie).

Ook zijn twee van de drie gronden van de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet van de staatssecretarissen van VWS en VenJ niet meer van toepassing. Deze subsidiegronden (art. 2 onder a en c) hadden uitsluitend betrekking op het transitiejaar 2015. De vergoeding van frictiekosten op grond van verplichtingen aangegaan voor 1 januari 2014 (art 2. onder b) blijft wel van kracht.

De continuïteitsgarantie voor bestaande cliënten droeg in 2015 bij aan de zekerheid voor de bedrijfsvoering van instellingen, maar is per 1 januari 2016 komen te vervallen. De (verder) doorgevoerde kortingen van gemeenten, en het feit dat (zekerheid biedende) meerjarige contracten nog weinig voorkomen, maken dat de bedrijfsvoering van jeugdzorg instellingen verder onder druk komt te staan. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen past de TAJ de advisering aan over de mate waarin een individuele zorginstelling de frictiekosten zelf kan dragen.

Ter beoordeling van de vraag in welke mate de instelling de kosten zelf kan dragen (art.6 lid 1 onder b van de Beleidsregels) werd er door de TAJ tot 31 december 2015 in beginsel van uitgegaan dat alleen frictiekosten vergoed konden worden om daarmee een dreigende negatieve liquiditeit te voorkomen. In 2015 stond daar de continuïteitsgarantie tegenover.

De TAJ zal in haar advisering de komende periode in beginsel uitgaan van een noodzakelijke minimum niveau van liquiditeit van één maand van de jaaromzet. Dat betekent dat instellingen die nog over liquide middelen beschikken niet al hun liquiditeit hoeven aan te spreken om voor vergoeding van frictiekosten in aanmerking te komen.

Voor instellingen die over onvoldoende of geen liquide middelen beschikken, zullen de frictiekosten worden vergoed tot het noodzakelijk minimum niveau van één maand van de jaaromzet.

Uiteraard kan er nooit meer subsidie worden toegekend dan de hoogte van de subsidiabel geachte frictiekosten (dat was ook al zo).  

In individuele gevallen kan er reden zijn om anders te adviseren. Ook de hoogte van het te verlenen subsidiebedrag blijft een zelfstandige afwegingsgrond. Het uit te keren subsidiebedrag dient in redelijk verhouding te staan tot de totale omzet van de instelling.

De afweging zal op basis van alle beschikbare feiten en omstandigheden worden gemaakt.

 

Deze pagina is een onderdeel van