Reikwijdte van de bemoeienis van het College Sanering met verkoop en verhuur
In dit artikel gaan we nogmaals in op het CSZ. De vorige keer attendeerden we u op de beleidsregel 'Vervreemding onroerende zaken’. We informeerden u over de inhoud en gaven ook onze bezwaren. Nu gaan we in op de wettelijke inkadering van het CSZ en op zijn bemoeienis met de vervreemding van kleinschalige voorzieningen en van locaties voor dagbesteding.
Het CSZ vindt zijn wettelijke basis in de WTZi. Zolang deze wet van kracht is, zal ook het CSZ blijven functioneren. In bijlage 1 (brief CSZ heden en toekomst) gaat het College daar nader op in. In deze brief is sprake van de Wcz (Wet cliëntenrechten zorg) als opvolger van o.a. de WTZi. Inmiddels is duidelijk dat het Kabinet deze Wcz niet zal indienen. Vooralsnog blijft dus de WTZi van kracht en dus blijft het CSZ zijn bevoegdheden voor goedkeuring bij vervreemding van WTZi-gebouwen houden. Dat bleek onlangs bij publicatie van de genoemde beleidsregel 'Vervreemding onroerende zaken'. We vullen nu aan: het CSZ heeft expliciet geen rol bij transacties met kleinschalige woonvoorzieningen. Uit correspondentie met het CSZ blijkt dat duidelijk. Het CSZ schrijft ons letterlijk: “Kleinschalige woonvoorzieningen vallen niet onder ons toezicht, ook niet als het gaat om verhuur in het kader van extramuralisering”. Dit betekent dat de beleidsregel over verhuur dus ook niet geldt voor kleinschalige voorzieningen.
Voor dagbestedingslocaties ligt de bemoeienis wat lastiger. Als de oorsprong van het gebouw ligt bij de ‘oude WZV’ (het bouwregime voor de oorspronkelijke intramurale gebouwen), ligt er volgens ons een rol voor het CSZ. Ligt de oorsprong van de gebouwen bij de ‘oude TVWMD’ (de vroegere GVT’s en stand-alone dagbesteding) dan is die bemoeienis er volgens ons niet. Met de komst van de WTZi als opvolger van de WZV en van de TVWMD is er vermenging ontstaan. Gebouwen voor dagbesteding zijn vaak tussenvormen. Het CSZ schrijft ons hierover (we citeren uit correspondentie met het CSZ): “Hoe om te gaan met dagbestedingslocaties blijkt niet direct uit de wet of het uitvoeringsbesluit. Artikel 18 is van toepassing op zorginstellingen die zorg verlenen in combinatie met verblijf. Daar valt dagbesteding op zich niet onder. Echter in de praktijk maken dit soort locaties wel deel uit van een instelling die ook verblijf heeft. Als de dagbestedingslocatie (of bijv. ook een personeelsflat) niet altijd als ‘niet-WTZi vastgoed’ is geadministreerd, nemen wij het altijd wel mee”. Dit laatste houdt in dat een expliciete niet-WTZi dagbestedingslocatie (vaak een stand-alone locatie van een niet-intramurale instelling) dus ook gevrijwaard is van de goedkeuring van het CSZ bij verkoop en verhuur. Het College adviseert instellingen echter wel zich in dit soort gevallen altijd te melden.
De bezwaren die we in het vorige artikel noemden, zijn mogelijk nog aanleiding om als VGN nader met de CSZ in contact te treden over de vraag waar de grenzen van de bevoegdheden van het CSZ liggen. We houden u daarvan op de hoogte.