Integrale vroeghulp: ondanks succes bedreigd

Netwerken Integrale Vroeghulp helpen jonge kinderen met een achterstand. Met succes. Maar de voortzetting wordt bedreigd door de overgang van de AWBZ naar de WMO en de jeugdwet. Op stap met een zorgcoördinator.

Het hoofdje van Mats (2) komt net boven het raam uit als zorgcoördinator Katja Dielessen naar zijn huis loopt. Mats lacht, en Dielessen lacht terug. ‘Een prachtig jongetje’, zegt ze terwijl ze aanbelt. Vader Ton van den Oever doet open, Mats heeft zich achter zijn been verstopt. ‘Kom binnen, wat wil je drinken?’
In de woonkamer is Mats druk in de weer met zijn auto’s: uit de la op de kast, van de kast naar de grond, van de grond in de la. Af en toe kruipt hij tegen zijn vader aan. Hij is moe. Hij was vanochtend vroeg wakker, en eigenlijk is het nu tijd voor zijn middagslaapje. ‘We waren bij de vragenlijst’, opent Dielessen het gesprek. De vorige keer hebben we al gesproken over de bevalling en de gezondheid, nu zijn we bij communicatie. Wat zou je daarover kunnen vertellen?’
Van den Oever: ‘Nou, Mats praat niet goed. Of eigenlijk helemaal niet. Maar iedereen begrijpt wat hij bedoelt. Dat is ook meteen het nadeel, want zo is het ook niet echt nodig dat hij leert praten.’ Dielessen knikt: ‘Misschien kun je de volgende keer als hij alleen aan je broek trekt en naar iets wijst eerst vragen: wil je je beker? Pas als Mats ‘ja’ zegt, geef je hem zijn beker. Van den Oever knikt: dat gaat hij proberen. ‘Dan gaan we nu verder met motoriek. Hoe is dat?’ Van den Oever: ‘Hij was laat.’ Dielessen: ‘Heeft hij wel alle fases doorlopen?’ Van den Oever: ‘Nee, hij heeft nooit gekropen.’

Rozijntjes
De lijst met vragen van Dielessen is uitgebreid: kan Mats rozijntjes uit een doosje halen, gooit hij met speelgoed, verslikt hij zich wel eens in zijn eten, slaapt hij in zijn eigen bed, is hij bang voor water, voor gras, voor zand? De vragen zijn onderdeel van de Hulpvraagverduidelijking van Stichting Vroeghulp van het netwerk Integrale Vroeghulp Rotterdam. Mats’ ouders hebben hun zoon er op aanraden van een kinderarts in het Ruwaard van Putten ziekenhuis aangemeld. ‘Dat is handig’, zei de arts. ‘Dan krijg je meer overzicht’.
In het Netwerk Integrale Vroeghulp zitten specialisten van verschillende organisaties. In Rotterdam werken Rijndam Revalidatiecentrum, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, MEE, Pameijer en ASVZ mee. Ze leveren onder meer een kinderpsycholoog, revalidatiearts en een expert van het medisch kinderdagverblijf. Het team Vroeghulp bespreekt met ouders de Hulpvraagverduidelijking, de verslagen van hulpverleners en scholen en de vragen van ouders. Ondertussen observeren ze het kind. Ze kijken vervolgens wat de beste stap is: onderzoek, of plaatsing op bijvoorbeeld een kinderdagcentrum of medisch kinderdagverblijf. Een zorgcoördinator – in dit geval Dielessen – begeleidt het hele proces, en regelt de indicaties.
De bel gaat. Het is de fysiotherapeut. Zij heeft Mats geholpen bij het leren lopen. Van den Oever: ‘Dat wilde hij buiten helemaal niet. Inmiddels is hij ontzettend snel. Als ik hem uit de auto haal, ben ik hem meteen kwijt.’ De fysiotherapeut: ‘Ik heb de behandeldoelen gehaald, nu kom ik af en toe langs om te kijken hoe het gaat. Maar ik kan me voorstellen dat Mats straks begeleid wordt door een fysiotherapeut van bijvoorbeeld Rijndam Revalidatiecentrum.’
Dat is nog wel een punt: alle begeleiders en zorgverleners die Mats heeft. Van den Oever: ‘Soms heb ik het idee dat dingen dubbel worden gedaan en andere juist helemaal niet of heel laat.’ Dielessen: ‘Daarom gaan we ook om de tafel om te kijken wie wat doet. En dan zorgen we ervoor dat het allemaal klopt en op elkaar aansluit.’ Van den Oever: ‘Maar hoe moet ik zo’n gesprek dan leiden? Ik weet niet of dat lukt.’ Dielessen: ‘Dan help ík je’.

Vijftien miljoen euro
Integrale vroeghulp is multidisciplinaire hulp aan kinderen van nul tot zeven jaar met een achterstand op welk gebied dan ook. In Nederland gaat het om ongeveer veertigduizend gezinnen, waarvan nu zo’n tien procent via verschillende regionale netwerken bereikt wordt. Integrale vroeghulp bestaat al zo’n vijftien jaar. En in die tijd is de werkwijze steeds verder geprofessionaliseerd: de onderzoeksmethodieken zijn van een hoog niveau en de samenwerking tussen de verschillende partijen is efficiënt. En – belangrijker nog – netwerken integrale vroeghulp hebben effect. Natuurlijk in de gezinnen zelf, maar ze leveren ook maatschappelijk rendement op. Gerrit Jan Schep, voorzitter van de landelijke Taskforce Integrale Vroeghulp: ‘Door deze manier van werken kun je vervolgschade voorkomen. Twee jaar geleden is uit onderzoek gebleken dat het zo’n vijftien miljoen euro per jaar scheelt.’
Een casestudie die dit jaar in Limburg gedaan is, onderschrijft deze uitkomsten. In de studie werden ze vertaald naar het voordeel op gemeenteniveau. Dat loopt op tot bijna 1,2 miljoen euro. Dat is meer dan het dubbele van de kosten die gemeenten hiervoor maken. De besparing zit in bijvoorbeeld voorkoming van uithuisplaatsing, of de gang naar speciaal onderwijs, het voorkomen van maatschappelijke overlast, en een effectieve organisatie.
Van dat laatste maakte Schep zelf een voorbeeld mee. ‘Ik zat bij een gesprek over een kindje van anderhalf dat enorm probleemgedrag vertoonde. De oudere kinderen in het gezin hadden een vorm van autisme. Medisch gezien zou je geneigd zijn om een medische oplossing te verzinnen voor dit kindje, maar in het teamgesprek kwam naar voren dat het veel beter was om hulp in de huishouding te bieden. Daardoor kreeg moeder meer tijd in het gezin en kwamen er minder irritaties. Als een kindje een achterstand heeft, is vaak het hele gezin ontwricht. Dat kun je niet alleen met een dokter oplossen, dat moet je integraal bekijken.’

Een zaligheid
Dat merkten ook Cindy en Marcel van Straten. Hun zoontje Mike (2,5) werd veel te vroeg geboren en heeft een heel zware start gehad. Mike ontwikkelde zich langzaam, praatte niet en was veel boos. Tientallen artsen en hulpverleners zagen de ouders, maar de oplossing kwam niet. Tot ze Mike aanmeldden bij Stichting Vroeghulp. Ouders doorliepen met Dielessen het traject van Vroeghulp en er werd een indicatie bij Bureau Jeugdzorg aangevraagd, met als resultaat: een plaatsing ter observatie voor drie maanden in het medisch kinderdagverblijf Klavertje Vier van Horizon. Daar is vandaag de tweede evaluatie. Zorgcoördinator Katja Dielessen is erbij. Net als de ouders, de pedagogisch medewerker, de gedragswetenschapper en een ambulant begeleider.
‘Het gaat goed met Mike’, opent de pedagogisch medewerker het gesprek. ‘Hij huilt niet meer bij het afscheid, hij is meer ontspannen en hij begint een beetje te praten. Nog niet altijd verstaanbaar, maar hij gaat vooruit.’
De gedragswetenschapper: ‘Om te kunnen bepalen wat de beste vervolgstap is, moeten we zijn niveau kennen. Daarom hebben we een IQ-test afgenomen en die heeft hij goed gemaakt. Zoals ik het nu zie, heeft hij een IQ van 82 waar 90 tot 110 gemiddeld is. Ik pleit ervoor dat hij wat langer bij ons blijft. Dan kunnen we bijvoorbeeld kijken wat we kunnen doen aan zijn taalontwikkeling. Als jullie dat een goed idee vinden natuurlijk en het niet te druk voor hem vinden.’
Moeder Cindy: ‘Te druk? Hij wordt hier juist heel rustig.’ Vader Marcel: ‘Mike is thuis ook veel rustiger, hij kan zich veel beter bezighouden. Ik ben heel benieuwd wat hij bij jullie laat zien als hij nog meer op zijn gemak is. Thuis is hij nu in ieder geval een zaligheid, de communicatiebarrière is veel kleiner.’
En de druk is meer van het gezin af. Moeder Cindy: ‘Ik kan nu zeggen: Mike, we gaan eten, dus jij moet je speelgoed gaan opruimen. En dat dóét hij dan gewoon. We gaan straks zelfs samen op vakantie. En we hebben er zin in.’

Nieuwe wethouders
Het goede nieuws is dus dat het werkt. Maar slecht nieuws is er ook. Door de overgang van een deel van de AWBZ naar de Wmo en de jeugdwet dreigen de netwerken Integrale Vroeghulp tussen wal en schip te vallen. Gerrit Jan Schep: ‘Nu in het huidige zorgsysteem weet men de weg naar netwerken IVH te vinden. Dat komt op de helling als gemeenten de regie krijgen. Gemeenten moeten het buitengewone belang van de netwerken wel zien en onderkennen. In sommige gemeenten gebeurt dat, maar in een heel aantal nog niet. We hebben natuurlijk net gemeenteraadsverkiezingen gehad, dus er zijn ook nieuwe wethouders die zich nog helemaal op het onderwerp moeten inlezen.’
En dus timmert de Taskforce Integrale Vroeghulp hard aan de weg. Ze faciliteert lokale netwerken in de voorlichting van gemeenten, ze brengt koepels en brancheorganisaties bij elkaar en roert zich op landelijk niveau. Bovendien wordt er veel gedaan voor de ouders zelf, bijvoorbeeld met een online platform om kennis en ervaring te delen.
Schep: ‘De voorwaarden zijn er. Onze organisatievorm is geschikt voor de decentralisatie, 3D-proof noemen ze dat: onze netwerken staan al helemaal los van organisaties. Het werk en de motivatie komen uit de professionals zelf. Nu zijn de middelen voor de coördinatie bij MEE ondergebracht, maar de vraag is: hoe gaat dat straks? Ik ben ervan overtuigd dat professionals dit verder dragen, maar dan moet het wel gefaciliteerd worden.’

Reddende engel
Terug naar Mike en zijn ouders. Moeder Cindy: ‘Ik zou het wel fijn vinden als de groepsleidster een keer bij ons thuis komt. Ik zie dat het werkt wat jullie doen, en dat wil ik thuis ook. Het is fijn als we één lijn kunnen trekken.’ De groepsleidster: ‘Natuurlijk kan dat, en je kunt ook op de groep komen kijken, en als dat te moeilijk is voor Mike kunnen we filmen. Maar nog even over Mike’s verlenging bij ons: wie regelt de indicatie?’
Dielessen: ‘Dat doe ik.’ Vader Marcel lacht opgelucht. ‘Dat bedoel ik nou. Zonder Katja waren we nooit zover gekomen. Ik wist zonder haar niet eens dat er een medisch kinderdagverblijf bestond. En áls we het al hadden geweten, hadden we de indicaties niet voor elkaar gekregen, want je hoeft maar één ding verkeerd te zeggen en je gaat nat. Katja is echt onze reddende engel geweest.’