Eerder aangekondigde wijzigingen lage/hoge WW-premie toch niet ingevoerd
Minister Van Gennip (SZW) heeft onlangs de Tweede Kamer via een Kamerbrief op de hoogte gebracht van de stand van zaken van een aantal onderwerpen met betrekking tot WW-premiedifferentiatie (hoge en lage WW-premie) in de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab). Daarbij heeft ze aangegeven dat enkele aangekondigde wijzigingen niet worden ingevoerd.
Tijdelijke contractuele urenuitbreiding
Vanaf de invoering van de Wab heeft het ministerie SZW het standpunt uitgedragen dat een tijdelijke contractuele urenuitbreiding altijd kwalificeert als tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst (waar de hoge WW-premie voor geldt). Dit standpunt bleek na onderzoek juridisch niet houdbaar. Het standpunt is daarom met terugwerkende kracht herzien. Hierdoor is er niet altijd sprake van een tweede arbeidsovereenkomst bij een tijdelijke contractuele urenuitbreiding, maar is dit afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om binnen de bestaande arbeidsovereenkomst tijdelijk dezelfde werkzaamheden van een collega met zwangerschapsverlof over te nemen.
Verduidelijking oproepovereenkomst
Volgens onderzoek gaf daarnaast de bestaande regelgeving onvoldoende uitsluitsel over wat de precieze scheidslijn is tussen een oproepovereenkomst en een niet-oproepovereenkomst en was de regelgeving voor meerdere interpretaties vatbaar. Om hieraan een einde te maken is ook het standpunt dat een arbeidsovereenkomst met wisselende arbeidsomvangen een oproepovereenkomst betreft met terugwerkende kracht herzien. Hierdoor is het mogelijk om een arbeidsovereenkomst met meerdere arbeidsomvangen overeen te komen onder de lage premie, zolang deze maar als één aantal uren per tijdseenheid van ten hoogste één maand of jaar (mits gelijkmatige loonspreiding) zijn vastgelegd. Hierdoor kwalificeren arbeidsovereenkomsten waarin een tijdelijke urenuitbreiding is overeengekomen niet langer als oproepovereenkomsten.
Regelgeving vooralsnog ongewijzigd
Door het herzien van de standpunten hebben werkgevers meer mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren onder de lage premie. Daarmee wordt meer wendbaarheid gecreëerd onder de lage premie en verlaagt het de kosten voor werkgevers. Wel is daarmee het risico op oneigenlijk gebruik van de regelgeving toegenomen. De vorige minister heeft aangekondigd te verkennen hoe dit risico verkleind kan worden. Dit heeft geleid tot een concept besluit tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten. Begin 2022 zijn hierop uitvoeringstoetsen uitgevraagd en is het concept wijzigingsbesluit uitgezet voor internetconsultatie.
Op basis van de uitvoeringstoetsen en internetconsultatie concludeert de minister nu dat de voorgenomen wijzigingen – voor zowel de werkgevers als de uitvoering – zeer complex zouden worden. De minister heeft daarom besloten om de regelgeving vooralsnog ongewijzigd te laten. Ze vindt het niet proportioneel om de complexiteit van de regeling voor alle partijen te verhogen om potentieel oneigenlijk gebruik uit te sluiten. Wel vindt de minister het belangrijk om de situatie te monitoren, om zo inzichtelijk te maken of en in welke mate oneigenlijk gebruik voorkomt. Dit zal onder meer meelopen in de evaluatie van de Wab die in 2023-2025 zal plaatsvinden.
Herzieningssituaties – werkgever moet lage WW-premie herzien
De Wab kent op dit moment twee herzieningssituaties. Indien één van deze situaties zich voordoet, betaalt de werkgever met terugwerkende kracht voor het betreffende jaar alsnog de hoge WW-premie. Dit doet de werkgever door de lage WW-premie te herzien. Het gaat om de volgende twee situaties:
- als het vaste contract binnen twee maanden na aanvang wordt beëindigd;
- als de werknemer in een kalenderjaar meer dan 30% extra uren werkt dan contractueel is overeengekomen.
Daarnaast beschrijft de memorie van toelichting van de Wab twee herzieningssituaties die tot nu toe niet zijn ingevoerd. Dit zijn de volgende situaties:
- de werknemer krijgt binnen een jaar na aanvang van de dienstbetrekking een WW-uitkering door arbeidsurenverlies bij de werkgever;
- de werknemer krijgt opnieuw een WW-uitkering, maximaal één jaar nadat situatie 3 is opgetreden.
De minister geeft aan dat er momenteel onvoldoende aanleiding is om herzieningssituatie 3 in te voeren. Zij kiest ervoor om de monitoring te continueren om te bezien of het invoeren van deze herzieningssituatie in de toekomst wel nodig is. Verder heeft de minister besloten om herzieningssituatie 4 definitief niet in te voeren omdat uit onderzoek blijkt dat deze herzieningssituatie nauwelijks voorkomt.