Staatsecretaris neemt maatregelen om een betere doorstroming van wachtenden naar instellingen te bevorderen
Uit een onderzoek van HHM onder de 14.000 mensen die op de wachtlijst staan en een plaats kregen aangeboden, maar slechts willen worden opgenomen bij de aanbieder van hun voorkeur, blijkt dat bij zo’n 4.000 mensen de situatie thuis eigenlijk niet meer gaat. De staatssecretaris zet daarop gericht acties in.
De staatssecretaris heeft HHM onderzoek laten uitvoeren naar de wensen en behoeften van cliënten die wel op de wachtlijst staan, maar geen gebruik maken van de plaats die hen wordt aangeboden. De Tweede Kamer had om dit onderzoek gevraagd (motie Bergkamp/Agema). De zogenoemde ‘actief-wachtenden’ krijgen bijna altijd een plaats binnen de Treeknorm. Maar er zijn ook ‘niet-actief wachtenden’ (voorheen: wens-wachtenden). Het onderzoek heeft op basis van het totaal aan ‘niet-actief wachtenden’ onderscheid gemaakt in drie groepen:
- Bijna 50% van de niet-actief wachtenden (circa 6.700 cliënten) wil niet verhuizen naar een instelling, zelfs niet als er een plaats vrij zou komen bij de aanbieder van voorkeur. Een deel van deze mensen (12%, circa 800 cliënten) wil dit zelfs niet, ondanks het feit dat zij zelf aangeven dat het thuis eigenlijk niet meer gaat.
- Ongeveer 40% van de niet-actief wachtenden (circa 5.500 cliënten) wil wel verhuizen, maar alleen naar de aanbieder van voorkeur. Terwijl iets minder dan de helft van deze populatie (45%, circa 2.400 cliënten) aangeeft dat het thuis eigenlijk niet meer gaat.
- Ruim 10% van de niet-actief wachtenden (circa 1.500 cliënten) is bereid te verhuizen, ook naar een andere aanbieder dan die van voorkeur. Binnen deze groep geeft 49% (circa 700 cliënten) aan dat het huis eigenlijk niet meer gaat.
Maatregelen
Dit betekent dat rond de 4.000 niet-actief wachtenden nog steeds thuis wonen, terwijl de situatie thuis eigenlijk niet meer gaat. Factoren die doorslaggevend zijn voor de voorkeur zijn met name de afstand en bereikbaarheid van de locatie voor familie en naasten en het beeld dat de cliënt en/of mantelzorger heeft van de locatie (op basis van eigen indruk of op basis van ervaringen van anderen). Beleidsmatig gezien is echter het probleem dat deze 4.000 niet ‘gelabeld’ zijn: we weten niet wie van de 14.000 tot de groep van de 4.000 hoort en dus ook niet wie de 700 cliënten zijn bij bullit 3. Daarom neemt de staatssecretaris in overleg met ZN de volgende maatregelen:
- Zorgkantoren gaan cliënten actiever bemiddelen via telefonische benadering en via brieven;
- NZa gaat het toezicht op de uitvoering van de zorgplicht intensiveren;
- Zorgkantoren zetten alle financiële middelen in om wachtlijsten tegen te gaan;
- Toewerken naar persoonsvolgende bekostiging;
- Informatie ‘slimmer’ maken en meer interactie met cliënt.
Ten aanzien van de derde bullit: het onderzoek bevestigt het beeld dat zorgaanbieders onzeker zijn over de mate waarin geleverde productie wordt vergoed. Ook is de ervaring dat er te weinig flexibiliteit is bij het herschikken van de productieafspraken gedurende het jaar. Het gevolg van deze onzekerheid is dat beschikbare plaatsen niet worden benut, waardoor de wachttijd toeneemt. Dat is een ongewenste ontwikkeling. Onlangs heeft de NZa in de beleidsregel voor de nacalculatie 2016 ruimte gegeven om extra geleverde productie te vergoeden. Voor de inkoop 2017 hebben zorgkantoren meer ruimte gereserveerd om zorg te kunnen vergoeden bij instellingen die de voorkeur genieten van cliënten in de regio. Langs deze weg kan de bestaande capaciteit beter worden benut en de wachttijd worden gereduceerd. De staatssecretaris zal zorgkantoren oproepen deze ruimte binnen het regiobudget maximaal te benutten in het kader van het terugdringen van de wachtlijst.
Ten aanzien van de vierde bullit: In het rapport wordt een aanbeveling gedaan om toe te werken naar een meer persoonsvolgende bekostiging. De staatssecretaris refereert dan aan de start van een tweetal experimenten (Rotterdam en Zuid-Limburg), gericht op vernieuwing van de zorginkoop. De bekostiging volgt dan de indicatie van de cliënt, zonder de restrictie van productieafspraken. Op deze manier hebben cliënten meer keuzevrijheid en hebben zorgaanbieders zekerheid over de bekostiging van de geleverde zorg.
Conclusie
Tenslotte concluderen de onderzoekers dat de eigen wachtlijsten van zorgaanbieders vanwege de uiteenlopende registratiesystemen, niet geaggregeerd kunnen worden tot een betrouwbaar landelijk beeld. De huidige systematiek via het Zorginstituut (iWlz) is een goed instrument om een landelijk beeld te genereren.
Het volledige onderzoeksrapport en de Kamerbrief van de staatssecretaris voegen we als bijlagen toe.